Zelf vind ik de laatste dichtregel van Jules Deelder het beste. Maar oordeel zelf maar. Hierbij een lijst met de meest bekende dichtregels.
- ‘Egidius, waer bestu bleven?’ Aanhef van een middelnederlands liedje
- ‘Waer werd oprechter trouw/Dan tusschen man en vrouw/Ter weereld oit gevonden?’; Joost van den Vondel (1587-1679)
- ‘Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot’; Hiëronymus van Alphen (1746-1803)
- ‘Hier ligt Poot/Hij is dood’; De Schoolmeester (Gerrit van de Linde 1808-1858)
- ‘Een hond is vermaard/Om zijn gezellige aard/En het kwispelen van zijn staart’; De Schoolmeester (Gerrit van de Linde 1808-1858)
- ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’; Herman Gorter (1864-1927)
- ‘Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem/Ploem ploem’; Paul van Ostaijen (1896-1928)
- ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’; J.J. Slauerhoff (1898-1936)
- ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten’; Willem Kloos (1859-1938)
- ‘Denkend aan Holland/zie ik brede rivieren/traag door oneindig/laagland gaan’; Hendrik Marsman (1899-1940)
- ‘Een cel is maar twee meter lang/en nauw twee meter breed’; Jan Campert (1902-1943)
- ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’; Martinus Nijhoff (1894-1953)
- ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’; Martinus Nijhoff (1894-1953)
- ‘Tussen droom en daad staan wetten in den weg en praktische bezwaren’; Willem Elsschot (1882-1960)
- ‘Denkend aan de dood kan ik niet slapen’; J.C. Bloem (1887-1966)
- ‘Ik ben de blauwbilgorgel/Mijn vader was een porgel/Mijn moeder was een porulan/Daar komen vreemde kind’ren van/Raban, raban, raban’; Cees Buddingh’ (1918-1985)
- ‘Alles van waarde is weerloos’; Lucebert (1924-1995)
- ‘Dit is de spin Sebastiaan. Het is niet goed met hem gegaan’; Annie M.G. Schmidt (1911-1995)
- ‘Je hebt iemand nodig/Stil en oprecht/Die als het erop aankomt/Voor je bidt of voor je vecht’; Toon Hermans (1916-2000)
- ‘Kom vanavond met verhalen/hoe de oorlog is verdwenen/en herhaal ze honderd malen/alle malen zal ik wenen’; Leo Vroman (1915)
- ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’; Neeltje Maria Min (1944)
- ‘Amsterdam heeft het, en als ze het niet hebben, dan jatten ze het wel’; J.A. Deelder (1944)
Bron: Steemers