Deze jaarlijkse prijs werd in 2003 opgeheven.
- 1972: Louis Paul Boon, Pieter Daens
- 1973: Jan Arends, Keefman (wegens plotseling overlijden, prijs niet toegekend)
- 1974: Antoon Koolhaas, Vanwege een tere huid
- 1975: Maarten ’t Hart, Het vrome volk
- 1976: Bob den Uyl, Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam
- 1977: Louis Ferron, De keisnijder van Fichtenwald
- 1978: Gerrit Krol, De weg naar Sacramento
- 1979: Renate Rubinstein, Niets te verliezen en toch bang
- 1980: Jeroen Brouwers, Het verzonkene
- 1981: Doeschka Meijsing, Tijger, tijger!
- 1982: Hugo Brandt Corstius, Opperlandse taal- en letterkunde
- 1983: K. Schippers, Beweegredenen
- 1984: Armando, Machthebbers
- 1985: Cees Nooteboom, In Nederland
- 1986: A.F.Th. van der Heijden, De gevarendriehoek
- 1987: H.C. Ten Berge, Het geheim van een opgewekt humeur
- 1988: Stefan Hertmans, Gestolde wolken
- 1989: Armando, De straat en het struikgewas
- 1990: M. Februari, De zonen van het uitzicht
- 1991: Marita Mathijsen, De geest van de dichter
- 1992: Dirk van Weelden, Mobilhome
- 1993: Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel
- 1994: Nelleke Noordervliet, De naam van de vader
- 1995: Tonnus Oosterhoff, Het dikke hart
- 1996: Rascha Peper, Russisch blauw
- 1997: Maria Stahlie, Honderd deuren
- 1998: Dirkje Kuik, Broholm
- 1999: Maria Kessels, Ongemakkelijke portretten
- 2000: Keest ’t Hart, De revue
- 2001: Jeroen Brouwers, Geheime Kamers
- 2002: Paul Claes, De Kameleon
Bron: Amsterdams Fonds voor de Kunst.