- Amsterdamse uien
- Arnhemse meisjes (koekjes)
- Bloemendaalse kruidnoten
- Bossche bollen (soort moorkoppen)
- Bossche Koek
- Deventer koek
- Friese duimpjes
- Gelderse worst
- Goudse stroopwafels
- Groninger koek
- Groninger boerenleverworst
- Groninger boerenmetworst met kruidnagel
- Haagse hopjes
- Haagse kakker (koek gevuld met spijs en krenten)
- Haarlemmer olie (nou ja, lekkernij…)
- Haarlemmer halletjes (koekjes)
- Kamper uien (in tegenstelling tot de Amsterdamse kun je deze niet eten; het zijn namelijk in Kampen voorgevallen dwaze gebeurtenissen)
- Katwijkse knip (een soort grote janhagel)
- Leidse kaas
- Liempds Klumpkesbrood
- Limburgse stinkkaas (ook wel: Hervekaas of Herfse kaas)
- Limburgse vlaai (ook wel: Limburgse kaas)
- Nijmeegs Marikenbrood (een luxe brood met amandelspijsvulling en vanillesaus)
- Rotterdamse kermis (bessenjenever met suiker)
- Scheveningse botjes (soort gevulde koek in de vorm van een vis)
- Twentse krentenwegge (groot rozijnenbrood van één meter lang)
- Twentse baklever en bakbloedworst
- De Udenhoutse broeder ( lekkernij van zoete koek)
- Utrechtse sprits
- Vlaardingse ijzerkoekjes (op een plaat gebakken koekje met kaneel)
- Voorburgse klinker (koek gevuld met spijs en krenten)
- Weesper moppen (koekjes)
- Westfriese krentenmik
- Zeeuwse babbelaars
Bron: o.a. Corriejanne Timmers, Taalkalender, 1998 en Steemers.